490 - Israel

Israel is een bijzonder volk en heeft veel ups- en downs gekend. Welke rol hebben of hadden zij in het grote plan van God?

De rol van Israël binnen de wereldgeschiedenis

Om deze profetie goed te begrijpen is het van belang om het grotere plaatje te blijven zien. God is Zijn project 6.000 jaar geleden gestart met de schepping van de wereld [een prachtige schepping in plaats van een blinde evolutie]. Nadat de mensheid verdorven was geworden, zorgde God voor een wereldwijde watervloed om een radicaal nieuw begin te maken. Vanaf die gebeurtenis, zo’n 4.500 jaar geleden, is de hele wereldbevolking zoals wij die nu kennen ontstaan, uit de drie gezinnen van Noach [het ontstaan van alle volken]. Door de vloed was het aangezicht van de aarde wel sterk veranderd, maar het hart van de mensen bleef slecht. Daarom grijpt God opnieuw in, nu door de introductie van een taalprobleem en de verspreiding van groepen mensen over de aarde [de verspreiding van alle volken]. Te midden van al die volken maakte God een paar honderd jaar later opnieuw een vers begin (vanuit ons gezien dus zo’n 4.000 jaar geleden). Hij koos een man uit, Abraham, die de vader zou worden van een bijzonder volk [De start van Gods bijzondere project]. Dat volk (Israël) zou een unieke rol krijgen binnen Gods masterplan (daarover lees je meer onder: [Gods verbond in steen op het kruispunt van grootmachten]).

De focus op Abraham en zijn nakomelingen betekende niet dat God de rest van de wereldbevolking vergeten was. Integendeel. Direct al bij de roeping van Abraham wordt dat duidelijk, als God zegt: “(…) en in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden” (Genesis 12 : 3). Gods project met het Joodse volk is nooit een doel op zich geweest. God heeft vanaf het begin elk volk, elke groep en elke taal op het oog. Het biologische en nationale volk Israël kreeg dus binnen dat grotere verhaal van de wereldgeschiedenis een bijzondere rol toebedeeld. Of dit een tijdelijke of blijvende rol is gaan we aan de hand van deze profetie van Daniël nader bekijken.

Op het moment dat Daniël de profetie krijgt zit het Joodse volk ver van huis en haard. Dit wordt de ‘Babylonische ballingschap’ genoemd, omdat het volk vanuit Kanaän (het huidige Israël) naar Babel is gedeporteerd. God zat daarachter. Het was een goddelijke straf voor een eeuwenlange periode van hardnekkig verzet en onrecht (+/- 1400 BC tot 600 BC). In plaats van trouw te zijn aan de unieke roeping op het wereldtoneel heeft het volk het verbond geschonden. Ze werden geen voorbeeld voor de andere volken, maar wilden daar juist op lijken. Erger nog, de praktijken waren soms nog slechter dan die van de omliggende volken. Het volk moest daarom 70 jaar lang in Babel blijven, een jaar voor elk ‘sabbatsjaar’ dat ze gemist hadden, gedurende de voorgaande 490 jaren. Een periode van 70 jaar ballingschap start na de verwoesting van Jeruzalem en de Tempel in 586 BC, tot aan 516 BC, het jaar waarin de tweede tempel afgebouwd en in gebruik is genomen.

Na de periode van Babylonische overheersing mochten alle volksgenoten (van Juda en Israel) weer terugkeren naar hun land. Het decreet van de Perzische koning Kores (538 BC) geeft de aftrap: een eerste groep gaat terug, onder leiding van Zerubbabel en start met de herbouw van de tempel. Maar die herbouw was nog niet voldoende om het volk weer een vitaal en volledig functionerend bestuur te geven. Nog een tijd later volgde er daarom een ander decreet van de Perzische koning Artaxerxes (457 BC), bedoeld om de Joodse theocratie weer volledig in het zadel te helpen. Dat nieuwe decreet was de aftrap voor de tweede kans die het volk zou krijgen, om een licht te zijn voor de andere volken. Het is een periode van 490 jaar, gesymboliseerd in weken: “Zeventig weken zijn er bepaald over uw volk en uw heilige stad…” (Daniël 9 : 24).

Controverse

Over de 70-weken profetie van Daniel bestaat binnen de kerk en theologie groot verschil van inzicht. Het raakt aan gevoelige thematiek. Zo heeft de interpretatie impact op de toekomstverwachting en op de (tijdelijke of blijvende) rol van Israël binnen Gods plan. Vanuit het jodendom is het controversieel, omdat de profetie een exacte vooruitwijzing geeft naar de komst van de Messias, Jezus van Nazareth. Daarom loont het om de profetie stapsgewijs te bekijken. Daarbij is consistentie het belangrijkste criterium. Levert het een begrijpelijk, geloofwaardig en goed onderbouwd verhaal op? We volgen dit plan:

I.          Overzicht van de 70 weken

II.         Overzicht van de laatste week (70ste)

III.        Inzoomen op het midden van de laatste week (de Pesachweek).

IV.        Inzoomen op het einde van de laatste week

V.         Jeruzalem en de tempel verwoest

IV.        De toekomst van Israël in de wereldgeschiedenis

I. Overzicht van de 70 weken

a. Opbouw van de profetie

De 70-weken profetie is opgebouwd uit een aantal delen. Vier delen om precies te zijn. In de onderstaande visualisatie krijg je een eerste indruk, inclusief de bijbehorende jaartallen (waarvan de onderbouwing nog volgt).

  1. Het begint met een periode vanaf de start van de profetie tot aan de herbouw van Jeruzalem en de Joodse theocratie. Dit omvat in totaal 7 weken, oftewel 49 jaar. Let op, in Bijbelse profetie worden dagen vaak gebruikt om jaren aan te duiden (zie Numeri 14 : 34 en Ezechiël 4 : 4-6). Zo is deze profetie ook altijd begrepen.
  2. Dan volgt een 2e periode van 62 weken (434 jaar) tot aan het moment dat er iemand ‘gezalfd’ wordt. Er komt een ‘Messias’, oftewel een ‘Christus’ (dat zijn de Hebreeuwse en Griekse woorden voor ‘gezalfde’).
  3. Op het moment dat deze Messias verschijnt begint de laatste (70ste) week. Die week is opgedeeld in tweeën. Op de helft van deze week (na 3,5 jaar) wordt de gezalfde ‘afgesneden’, d.w.z. ter dood gebracht.
  4. Na de dood en opstanding van de Messias volgt dan nog de tweede helft van de laatste week, nogmaals 3,5 jaar dus. De profetische periode van 490 jaar, die vastgesteld is over het volk en de heilige stad (Daniël 9 : 24), komt dan tot een eind.

Je kunt de profetie nalezen in Daniël hoofdstuk 9, vers 20 t/m 27. Let op, lees het in een oudere vertaling, zoals de Herziene Statenvertaling, omdat veel moderne vertalingen de periodes door elkaar hebben gemixt. Het voert te ver om daar hier in detail op in te gaan.

De engel Gabriël, die de profetie aan Daniël geeft, zegt dat de periode van 70 weken specifiek ‘bepaald’ is voor het volk Israël. Dit woord ‘bepalen’ is een vertaling van het Hebreeuwse chatak, wat zoveel betekent als afsnijden, apart stellen, toewijzen. In buitenbijbels gebruik wordt het woord chatak toegepast voor het letterlijk afsnijden, afhakken van dingen. Blijkbaar wordt deze periode van 70 weken ook ergens van ‘afgesneden’, namelijk van de periode van 2300 dagen, waarover Daniël eerder uitleg kreeg (in hoofdstuk 8). Daniël zelf zegt: “(…) kwam de man Gabriël, die ik in het begin in het visioen gezien had…” (9 : 21). Tussen het bericht over de 2300 dagen en de 70 weken is er geen ander visioen geweest. Blijkbaar is er dus van die langere periode een korter stuk, dat alleen betrekking heeft op het volk Israël. Dat geeft ons direct nog twee clous. Als de 70 weken in feite 490 jaar voorstelt, dan moet de periode waar het van afgesneden is blijkbaar ook uitgelegd worden als jaren. En je mag aannemen dat de start van beide periodes op een en hetzelfde moment valt. Voor meer informatie over de periode van 2300 jaar zie [2300 jaar periode].  

b. Het vertrekpunt: 457 BC

Hoewel er eerder al een groep Joden was teruggekeerd en de tempel was herbouwd (naar aanleiding van het decreet van de Perzische vorst Kores in 538 BC), was het volk nog niet volledig up and running. Zelfs in de tijd van Nehemia, decennia later, was de staat van Jeruzalem erbarmelijk. Er zou nog een ander decreet volgen dat de volmacht van het Joodse bestuur zou waarborgen. Dit is ‘het woord dat uitgaat’ waar Daniël over spreekt: “(…) vanaf de tijd dat het woord uitgaat om te laten terugkeren en om Jeruzalem te herbouwen tot op Messias, de Vorst, verstrijken er zeven weken en tweeënzestig weken” (9 : 25). We bevinden ons dan in het jaar 457 voor Christus, met het decreet van de Perzische koning Artaxerxes. Ezra verwijst ook naar dit decreet (Ezra 7 : 25-26). Hiermee hebben we niet alleen een goed gedocumenteerd historisch jaartal. Het is ook het enige jaartal dat ons een zinvolle uitleg van de profetie geeft.

Voor een diepgaande toelichting op deze datum zie bijvoorbeeld:

https://adventistbiblicalresearch.org/materials/when-did-the-seventy-weeks-of-daniel-924-begin/

Opmerkelijk is ook de timing van het decreet van Artaxerxes. Ezra vermeldt dat hij op de 1e van de 1e maand op reis gaat (Ezra 7 : 9). De Joodse civiele kalender begint in het najaar (in onderscheid van de religieuze kalender, die we hieronder nog tegen zullen komen). Het is aannemelijk dat Ezra, gedreven als hij was om de Joodse theocratie te herstellen, in actie kwam zodra het decreet van kracht was. Met andere woorden, we mogen aannemen dat het decreet in de herfst van 457 BC is uitgegaan. Die timing in het najaar is een interessant detail dat we straks terugzien bij de bespreking van de laatste week. Het startpunt voor de periode van 490 jaar is dus de herfst van 457 BC.

c. Het eerste tussenstation – herstel van de Joodse theocratie (408 BC)

Nehemia geeft aan dat de priesters, in navolging van de levieten, werden ingeschreven tijdens het koningschap van Darius de Pers (423 – 404 BC). Het in kaart brengen van de geslachtslijnen in relatie tot de huidige generatie was een belangrijke stap in het herstel van de Joodse natie. Het heeft blijkbaar 49 jaar geduurd, vanaf het decreet van Artaxerxes, totdat het Joodse volk weer volledig functioneerde, zoals voor de ballingschap. In deze periode werd niet alleen fysiek werk verricht (zoals de herbouw van Jeruzalem), maar ook administratief en religieus werk, om alles weer op orde te krijgen. Zoals in het boek Nehemia is te lezen was dit een roerige tijd, met veel oppositie van omliggende bevolkingsgroepen. De profetie zegt: plein en gracht worden herbouwd, maar wel in benauwde tijden. Die termen plein en gracht wijzen niet alleen op concrete bouwwerken, maar vooral ook op herstel van de sociale, politieke en religieuze orde.

d. De komst van de Messias (27 AD)

Na het herstel van de Joodse theocratie volgt een tweede, langere periode van 62 weken, oftewel 434 jaar: “(…) tot op Messias, de Vorst, verstrijken er zeven weken en tweeënzestig weken” (Daniël 9 : 25). Er zijn in totaal nu 483 jaren verstreken sinds de start in 457 BC. Houd er in de telling rekening mee dat het jaar ‘0’ eigenlijk niet bestaat. In een telling van voor tot na het jaar 0 moet daarom standaard een correctie van een extra jaar worden toegevoegd (-457 + 483 + 1 = 27). Deze laatste week van de profetie loopt van 27 AD – 34 AD.

Een profetische controverse

Over de 70ste week bestaat een gigantische controverse binnen de theologie. De zogeheten ‘futuristische’ stroom stelt dat deze laatste week een beschrijving bevat van toekomstige gebeurtenissen. In de laatste jaren van de wereldgeschiedenis zal er (volgens deze interpretatie) plotseling een antichrist op het toneel komen. Hij zal een verbond met het Joodse volk sluiten, maar later de nieuw te bouwen tempel in Jeruzalem ontheiligen. Volgens deze theorie bestaat er dus een groot tijdsverschil tussen week 69 en week 70. Week 70 wordt uitgesteld. Binnen de zogenaamde ‘dispensatie’-theologie (die de basis vormt van de futuristische ideeën) heeft God dit expres gedaan. Hij heeft een extra ‘dispensatie’ (tijdsperiode) ingelast. De apostel Paulus heeft dit ‘geheimenis’ – waarvan de profeet Daniël nog niks afwist – ontdekt. Het idee: God heeft Zijn plannen met de natie Israël uitgesteld, zodat er ook nog tijd is om het evangelie onder de heidenen (niet-Joodse volken) te verspreiden. Pas als dat gebeurd is pakt God Zijn oude plannen met het Joodse volk weer op. De dispensatieleer is in grote delen van de protestantse en evangelische wereld te vinden, gepopulariseerd door vele films en boekenseries.

De profetie geeft zelf geen aanleiding voor een gat tussen week 69 en week 70. Sterker nog, het wijst eerder op het tegendeel:

  • De periode wordt gepresenteerd als een eenheid. Zo ‘wordt’ (let op de enkelvoudsvorm!) de 70 weken afgesneden van de 2300 dagen. Het wordt als een eenheid behandeld.
  • De manier waarop de 70e week aansluit op de geschiedenis van Jezus en de vroege kerk is zo bijzonder dat het vergezocht is om te denken dat het ergens anders over gaat.
  • Het schept bepaald geen vertrouwen dat de dispensatie-theologie uit de 16e-eeuwse koker van de Jezuïetenorde komt. In hun felle strijd om de reformatie de pas af te snijden brachten ze alternatieve theorieën over de antichrist op de markt [1260 jaar V-dominantie].
  • Het is nog maar de vraag of de dispensatiegedachte, waarin het nationale volk Israël in de toekomst de hoofdrol op het wereldtoneel krijgt, verdedigbaar is op basis van de teksten van het Nieuwe Testament. Vanwege de complexiteit van dit vraagstuk zoomen we daar hieronder apart op in (de sectie ‘De toekomst van Israël binnen de wereldgeschiedenis’).

Kortom, de laatste week hoort gewoon aansluitend bij de eerdere 69 weken. Omdat deze week veel detail bevat bekijken we dit in drie stappen. We beginnen met een overzicht van de week.

II. Overzicht van de laatste week (70ste)

27 AD – De Messias maakt zich kenbaar

Gezalfde

Volgens de profetie komen we na 69 weken uit in het jaar 27 AD (-457 + 483 + 1 = 27). En wel in de herfst van dat jaar om precies te zijn (Ezra ging in het najaar van 457 BC op reis, toen het decreet van Artaxerxes van kracht werd). Dit is het jaar en seizoen waarin Johannes de Doper in actie komt. In het najaar van 27 AD doopt hij Jezus. Direct daarna neemt Jezus het woord in de synagoge van Zijn thuisdorp Nazareth: “De Geest van de Heere is op Mij, omdat Hij Mij gezalfd heeft…” (Lukas 4 : 18). De apostel Petrus zou hier later naar terug refereren: “u weet (…) hoe God Jezus van Nazareth gezalfd heeft met de Heilige Geest” (Handelingen 10 : 37-38). Het ging precies zoals de profetie van Daniël had voorzegd. 483 jaar na het decreet van Artaxerxes verscheen de Messias.

Ongeveer dertig jaar

Lukas laat ons weten dat Jezus ‘ongeveer dertig jaar was’ toen Hij begon (Lukas 3 : 23). Dit was in overeenstemming met de Joodse gewoonte, die terugging op het Oude Testament. Jozef werd onderkoning in Egypte toen hij dertig was (Genesis 41 : 46), men moest minimaal dertig zijn om dienst te doen in de Tabernakel (Numeri 4 : 3) en David werd koning op zijn 30e. Maar was Jezus dan geen 27 in het jaar 27 AD? Misschien weet je dat de Gregoriaanse kalender zoals wij die hanteren is ingesteld in de 6eeeuw na Christus en inmiddels wordt algemeen geaccepteerd dat de monnik die dit berekend had er een paar jaar naast zat. Koning Herodus, de crimineel die de kindermoord in Bethlehem op zijn geweten heeft, stierf in het jaar 4 voor Chr. Jezus is dus zo’n 3 à 4 jaar voor de jaartelling geboren. In het jaar 27 AD was Hij dus inderdaad rond de 30 jaar.

Verwijzingen naar Gods profetische kalender

Als je erop gaat letten zul je zien dat er in de evangeliën regelmatig gesproken wordt over ‘de tijd’. Hier heb je een paar voorbeelden:

  • Direct na Zijn doop zegt Jezus: “(…) en Hij zei: De tijd is vervuld en het Koninkrijk van God is nabijgekomen (Markus 1 : 15). Naar welke tijd verwijst Jezus? De enige profetie die verwijst naar het exacte tijdstip van zijn publieke verschijning is de 70-weken profetie.
  • Tijdens de jaren dat Jezus door Israël reist heeft Hij regelmatig met confrontaties en dreiging te maken, omdat de Joodse leiding Hem niet mag. Johannes zegt: “Zij probeerden Hem dan te grijpen, maar niemand sloeg de hand aan Hem, want Zijn uur was nog niet gekomen” (Johannes 7 : 30). Jezus zegt kort na Zijn doop: “Mijn uur is nog niet gekomen” (Johannes 2 : 4). Maar als Hij gevangen wordt genomen zegt Hij: “(…) dit is uw uur”. Het impliceert een vastgestelde tijd voor Zijn dood, precies zoals de profetie aangeeft (na 3,5 jaar).
  • Als Jezus intens bedroefd is over Jeruzalem zegt Hij: “Ook zullen zij in u geen steen op de andere steen laten, omdat u het tijdstip waarop er naar u omgezien werd, niet hebt onderkend” (Lukas 19 : 44).

In de evangeliën wordt dus naar Gods profetische kalender verwezen, zoals die in de profetie van Daniël was gegeven. Paulus sluit daarop aan: “Maar toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God Zijn Zoon…” (Galaten 4 : 4). Het gaat niet over ‘een’ tijd, maar over ‘de’ tijd. Mocht er nog enige twijfel over bestaan of het hier om de profetie van Daniël gaat, dan volstaat Jezus’ eigen referentie “…waarover gesproken is door de profeet Daniël” (Mattheüs 24 : 15). Ook opvallend is dat Jezus tijdens Zijn leven expliciet zegt dat Hij ‘naar het huis van Israël’ is gestuurd (Mattheüs 15 : 24). De periode van 490 jaar, die bepaald was over het volk Israël, was nog niet afgerond. De Messias kende de tijden van God.

Het 15e jaar van Tiberias

Over de timing van Jezus’ start bestaat verschil van mening. Door velen wordt dit namelijk op 29 AD gezet. Dat heeft te maken met een clou die Lukas geeft: Johannes begon zijn doopactiviteiten ‘in het vijftiende jaar van keizer Tiberius (Lukas 3 : 1). Tiberius begon zijn regering in 14 AD. Simpel toch? Maar er is een factor die hier niet in meegenomen wordt. Tiberias was namelijk vanaf ongeveer 12 AD co-regent met keizer Augustus. Het is niet zo vergezocht om te veronderstellen dat Lukas, met zijn grote historische interesse, die periode ook meegerekend heeft. Deze telling sluit ook beter aan bij Lukas’ vermelding dat Jezus ‘ongeveer dertig jaar’ was toen Hij gedoopt werd. De Messias verscheen op het toneel in 27 AD.

31 AD – De Pesachweek: dood en opstanding

De profetie zegt dat de Messias halverwege de laatste week ‘afgesneden’ zou worden. M.a.w. Hij zou worden gedood. Dat is inderdaad gebeurd. Jezus publieke optreden heeft 3,5 jaar geduurd. Vanaf de herfst van 27 AD tot aan de lente van 31 AD. Deze datering in het jaar 31 AD vereist extra uitleg. Veel mensen wijzen namelijk naar het jaar 33 AD. Vergt het kunst en vliegwerk om de profetie en de realiteit op elkaar aan te laten sluiten? Of is het redelijk om aan te nemen dat de Pesachweek in de lente van 31 heeft plaatsgevonden? Op die vraag krijg je antwoord in sectie III. over Het midden van de laatste week (de Pesachweek). Daar zie je de chronologie van de belangrijkste week van onze wereldgeschiedenis.

34 AD - De afsluiting van een periode

Na de dood en opstanding van Jezus is de periode ‘die bepaald is over het volk en over de stad’ nog niet helemaal afgerond. De 2ehelft van de laatste week moet immers nog plaatsvinden. God geeft Zijn volk nog 3,5 jaar om te reageren op de komst van de Messias en Zijn evangelie. Die periode loopt af in het jaar 34 AD. Er zijn zover bekend geen directe historische bewijzen van dit jaartal. Toch is het zeer aannemelijk, om de volgende redenen:

  • Direct na de start van de gemeente van Jezus (in 31 AD) begon de weerstand en vervolging. De joodse leiding probeerde de kersverse beweging met harde hand te onderdrukken. Dit heeft enkele jaren geduurd, voordat er een omslagpunt kwam.
  • De verdediging en steniging van Stefanus markeert het einde van een lange periode. Zoals we verderop gaan zien, bevat zijn optreden de kenmerken van het slot van de wekenprofetie.
  • Het Bijbelboek Handelingen is rond deze gebeurtenis opgebouwd. Tot hoofdstuk 7 wordt het evangelie uitsluitend aan de Joden gebracht, dan volgt de uitspraak van het Joodse gerechtshof om Stefanus ter dood te brengen en vanaf dat moment gaat het evangelie naar Samaria en de rest van de wereld.  

In sectie IV (“Het einde van de laatste week”) gaan we dit omslagpunt nader bekijken. Maar eerst zoomen we in op de gebeurtenissen in het midden van de week. Het is het jaar 31 AD en we staan voor de allergrootste gebeurtenis die het universum ooit heeft gezien: de Zoon van God zal Zijn leven afleggen om de mensheid te redden.

III. Het midden van de laatste week (de Pesachweek)

Volgens de profetie valt de dood van de Messias op de helft van de laatste week, oftewel 3,5 jaar na de start van Zijn publieke leven in de herfst van 27 AD. We zitten dan in de lente van het jaar 31 AD. De vraag is of deze timing overeenstemt met de feiten die wij kennen. Daar gaan we nu antwoord op geven.  

In the beginning God created the universe in six days. And on the seventh day He rested. On the eighth day, Adam looked at Eve and said, “We need a calendar.” (https://stevemorse.org/hebrewcalendar/hebrewcalendar.htm). Een kalender is inderdaad handig, maar in de loop der tijden zijn er verschillende kalenders ontwikkeld, die niet allemaal naadloos op elkaar aansluiten. De dagindeling is niet overal gelijk (in de Joodse telling eindigt de dag bijvoorbeeld al bij zonsondergang en start de nieuwe dag aan het begin van de avond). Ook wordt er soms gebruik gemaakt van maanstanden, waardoor weekdagen kunnen verschuiven. Kortom: “Establishing the precise date of any ancient event is well known to be extremely difficult.”  Wat betreft de synchronisatie van de Joodse kalender uit de 1e eeuw na Chr. met onze Gregoriaanse kalender spelen er nog extra factoren mee. Zo werd de maanstand jaarlijkse door middel van observatie vastgesteld. Als dit vanwege weersomstandigen niet lukte, kon de start van de maand een dag schuiven. Er kon zelfs een extra maand worden ingelast als de oogst vanwege te slechte condities vertraagd was, omdat dit tijdens het feest van de eerstelingen beschikbaar moest zijn. We kunnen op dit punt dus alleen een mate van zekerheid krijgen.

Download hier de PDF: THE JEWISH CALENDAR, A LUNAR ECLIPSE AND THE DATE OF CHRIST'S CRUCIFIXION

De datering van Jezus’ dood en opstanding wordt doorgaans tussen 30 AD en 33 AD geplaatst, waarbij de laatste optie het meest voorkomt. Het belangrijkste uitgangspunt onder deze conclusies is dat Jezus op een vrijdag gestorven moet zijn. Zegt de Bijbel niet dat Jezus’ snel begraven moest worden, omdat er een Sabbat aankwam? Men zoekt daarom naar een jaar waarin Pesach op een vrijdag viel. Dat was in 33 AD (waarschijnlijk) het geval. In het jaar 31 AD zover wij weten niet. En dus valt die optie voor veel mensen af. Die conclusie levert uiteraard wrijving op met de 70-weken profetie, die toch echt duidelijk naar 31 AD wijst. Hebben we dus kunst- en vliegwerk nodig om de feiten aan te laten sluiten op de profetie? Dat is niet nodig. De Bijbel zegt namelijk nergens dat Jezus op een vrijdag is gestorven. Er staat alleen dat de volgende dag een sabbat was.

Zoals je misschien weet hadden de Joden meerdere soorten sabbatten, vooral in combinatie met de feesten (zie bijv. Kolossenzen 2 : 16). Hoe weten wij zeker dat Jezus voor een wekelijkse Sabbat gestorven is? Johannes voegt tussen de regels door een opmerkelijke noot toe “(…) want de dag van die sabbat was een grote dag”, Johannes 19 : 31. Zou het kunnen dat Jezus toch op een andere dag gestorven is? Dat is een onwennige gedachte. Wij zijn van kinds af opgegroeid met het schema goede vrijdag – paaszondag. De viering van Pasen op de zondag is echter een uitvinding van de latere staatskerk. Het Concilie van Nicea (325 na Christus) heeft besloten dat Pasen altijd op een zondag moet vallen, op de eerste volle maan op of na 21 maart. Daarmee nam men afscheid van de Joodse kalender, waarin Pesach immers elk jaar op een andere dag valt. En men verwisselde trouwens ook nog de dag van de kruisiging (Pesach) met die van de opstanding. Dus de (katholieke) traditie zet ons eerder op het verkeerde been, dan dat het helpt in dit onderzoek. Na een gedetailleerde lezing van de evangelieverslagen komen er alleen nog maar meer vragen op. Waarom zegt Jezus bijvoorbeeld dat hij ‘drie dagen en drie nachten’ in de aarde zal verkeren (Mattheüs 12 : 40)? Hoe pers je dat in een vrijdagavond t/m een zondagochtend? Zijn de verklaringen die hiervoor gegeven worden, zoals het gebruik van ‘inclusieve berekeningen’, steekhoudend?

In onderstaande visualisatie vind je een chronologie van de belangrijkste week van onze wereldgeschiedenis: de Pesachweek van 31 AD. Het doel van dit overzicht is laten zien dat het aannemelijk is dat Jezus in 31 AD is gestorven (en opgestaan), alleen dan niet op een vrijdag, maar op een woensdag, in het midden van de week dus. Verschillende kalenders geven aan dat Pesach (Nissan 14) in 31 AD op een woensdag viel (zoals: http://www.cgsf.org/dbeattie/calendar/?roman=31 & https://blogs.bible.org/wp-content/uploads/2021/03/Hebrew-Calendar-31-AD-reduced.pdf  ).  Andere kalenders komen op maandag of dinsdag. Aangezien het exact synchroniseren van oude datums soms lastig blijft, is het niet onredelijk om uit te gaan van een woensdag, tenminste als dit een begrijpelijk verhaal oplevert. De belangrijkste uitgangspunten onder deze weergave zijn als volgt:

  • We nemen de timing van de 70-weken profetie serieus.
  • Het is redelijk om te veronderstellen dat Pesach in 31 AD op een woensdag viel.
  • Aangezien Jezus aangeeft dat de geschiedenis van Israël en het Oude Testament als geheel een vooruitwijzing is naar Zijn leven, mogen we verwachten dat ook de Joodse feesten hier een belangrijke rol in spelen. We komen er vanaf Pesach maar liefst 4 tegen (zie hieronder)
  • De chronologie moet gebaseerd zijn op aanknopingspunten in de Bijbeltekst.
  • Het moet een begrijpelijk verhaal opleveren.

Kijk mee met de bijzondere gebeurtenissen van deze week en hoe de symboliek van de joodse feesten en de profetie hier tot in detail vervult wordt!

Pesach/Pasen

De Messias Jezus sterft als het volmaakte Pesach-lam, in onze plaats. Met zijn eigen bloed vestigt Hij het nieuwe, eeuwige verbond.

Feest van de ongezuurde broden

Jezus veegt ons levenshuis schoon van zonde. Ook bevrijdt Hij ons van de geestelijke macht van de duisternis - die destijds ook achter de dictatuur van Egypte zat - en van de slavernij die daarmee samenhangt.

Feest van de Eersteling

Dit eerste oogstfeest verwijst naar de verzameling van de grote gemeenschap van God. Hij verzameld de oogst die bestaat uit al Zijn mensen uit alle generaties en plaatsen. Jezus - de Zoon van God zelf - is de eersteling uit de dood en het begin van deze oogst. Ieder die zijn vertrouwen in de Messias Jezus gesteld heeft zal, tijdens de grote oogst in de voleinding van de wereld, delen in Zijn opstanding ten leven.

Wekenfeest/Pinksteren

De dag van de opstanding van Jezus (het feest van de Eersteling) vormt de aftrap naar het Pinksterfeest. Door het werk van de Geest laat God Zijn oogst groter groeien, tot aan de voleinding van de wereld.

Open als PDF

De betekenis van Jezus’ dood

Dit is de belangrijkste week van de wereldgeschiedenis, want God heeft door de dood van Zijn Zoon de kosten van menselijke zonde op zich genomen. Zo maakte Hij de weg vrij voor de toekomst van onze mensheid. Hij vergeeft en herstelt. Uitleg over het verschil tussen vergelden, vergoeden en vergeven vind je onder [Jezus en het goede nieuws voor alle volken]. De profeet Daniël kreeg niet alleen informatie over de timing van deze week, maar ook over de betekenis ervan:

  • Er gebeurt halverwege de laatste week iets onverwachts: “Na de tweeënzestig weken zal de Messias uitgeroeid worden…” (9 : 25). De Messias wordt gedood. Het is opmerkelijk dat Daniël dit vermelt. Dat is toch wel het laatste wat je van een Messias zou verwachten? De Messias zou juist sterk moeten zijn om orde op zaken te stellen. Maar niet in deze week dus.
  • “Het zal niet voor Hemzelf zijn” (9 : 26). Ook de profeet Jesaja had dit een paar honderd jaar daarvoor al gezegd: “Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons ieder naar zijn eigen weg. Maar de HEERE heeft de ongerechtigheid van ons allen op Hem doen neerkomen” (Jesaja 53 : 6). Een Messias die sterft ten behoeve van Zijn eigen mensen. Wat wonderlijk!
  • Hij zal een week lang “het verbond bevestigen” (9 : 27). Sommigen lezen hier een seculier, politiek verbond in dat een toekomstige ‘antichrist’ met het Joodse volk sluit. Maar het verbond wordt verder in Daniël altijd gebruikt voor Góds verbond (9 : 4 / 11 : 22/11 : 28-32). Het is niet een verbond, maar het verbond. Hij zal dat ‘bevestigen’ (Hebreeuws: gabar), oftewel ‘sterk maken’. Was dat nodig dan? Ja. Het oude verbond dat namelijk bekrachtigd werd met het bloed van dieren, kon de zonde niet echt wegnemen. Alleen ‘het Lam van God’ kon de zonde van de wereld dragen (Johannes 1 : 19, zie ook Hebreeën 7 : 22 / 8 : 6-7 / 9 : 12). De Messias doet dit voor ‘velen’ (9 : 27). In Mattheüs 26 : 27-28 zegt Jezus: “(…) dit is Mijn bloed, het bloed van het nieuwe verbond, dat voor velen vergoten wordt” (zie ook Jesaja 53 : 11).

Door Jezus’ opoffering aan het kruis bracht Hij een eeuwige gerechtigheid tot stand (Daniël 9 : 24). Ook heeft Jezus met Zijn dood voor eens en altijd (de betekenis van het) slachtoffer en graanoffer doen ophouden. Markus 15 : 37-38 vertelt dat het voorhangel van de tempel van boven naar beneden scheurt op het moment dat Jezus sterft. Het Bijbelboek Hebreeën zegt hierover: “Voorts staat elke priester dagelijks in zijn dienst om telkens dezelfde offers te brengen, die nimmer de zonden kunnen wegnemen; deze echter is, na één offer voor de zonden te hebben gebracht, voor altijd gezeten aan de rechterhand van God (…)” (Hebreeën 10 : 11-12).

We mogen stellen dat de 70-weken profetie op zeer bijzondere wijze zowel het moment als de betekenis van Jezus’ dood en opstanding heeft voorzegd, honderden jaren voordat het daadwerkelijk gebeurde.

Het framework van de profetie wordt zo gaandeweg duidelijk. God heeft duidelijk gemaakt dat Zijn volk Israël na de Babylonische ballingschap een tweede kans kreeg om een licht voor de volken te zijn: een nieuwe periode van 490 jaar. Jeruzalem werd opnieuw een vitaal politiek en religieus centrum. Uit dit volk zou na 69 weken, in 27 AD de Messias op staan. En Hij zou in 31 AD de basis leggen voor Gods nieuwe wereld (‘het verbond versterken’). Maar hoe zit het dan met het oude verbond? Wat is de conclusie aan het eind van de tweede kans die het nationale Israël kreeg? Het antwoord op die vraag wordt duidelijk in de laatste jaren van deze profetische periode. Met de 2e helft van de laatste week komt een belangrijke periode uit de wereldgeschiedenis tot zijn eind.  

IV. Het einde van de laatste week

Daniëls profetie stelt dat de 70 weken ‘afgesneden’ zijn (van de 2300 dagen), specifiek voor het Joodse volk en de heilige stad. Aan het einde hiervan wordt een periode afgesloten. Maar wat wordt er precies afgesloten? Dat wordt duidelijk aan de hand van de laatste 3,5 jaar na de dood en opstanding van Jezus.

Ook na de verwerping van de Messias is de periode van 490 jaar nog niet helemaal tot een einde gekomen. In het begin van Handelingen krijgt het volk nog steeds de kans om de profetie te begrijpen en omarmen: “Deze Jezus heeft God door Zijn rechterhand verhoogd tot een Vorst en Zaligmaker, om Israël bekering te geven en vergeving van zonden” (Handelingen 5 : 31, let overigens ook op de koppeling met ‘Vorst’, zie Daniël 9 : 25-26). Vele Joodse mensen reageren hier positief op. Maar het volk als nationale entiteit blijft hard als steen. Jezus Zelf had dit ook al in diep ontroerende taal geuit:

“Jeruzalem, Jeruzalem, u die de profeten doodt en stenigt wie naar u toe gezonden zijn! Hoe vaak heb Ik uw kinderen bijeen willen brengen, op de wijze waarop een hen haar kuikens bijeenbrengt onder haar vleugels; maar u hebt niet gewild! Zie, uw huis wordt als een woestenij voor u achtergelaten. Want Ik zeg u: U zult Mij van nu af aan niet zien, totdat u zegt: Gezegend is Hij Die komt in de Naam van de Heere” (Mattheüs 23 : 37-39).

Het houdt een keer op.

Daniël geeft een clou voor de afsluiting van de periode ‘die bepaald was over het volk en de heilige stad’: “(…) om visioen en profeet te verzegelen” (9 : 24). Met andere woorden, er komt een eind aan de rij van profeten die God aan Zijn volk heeft gestuurd. Wie had het laatste visioen en wie was de laatste profeet voor Israël? Het Nieuwe Testament is er duidelijk over: dat was Stefanus. Zijn optreden en dood zijn het kantelpunt in het Bijbelboek Handelingen (hoofdstuk 7). Daarvoor (hoofdstuk 1-6) ging het evangelie vrijwel uitsluitend nog naar de Joden, daarna gaat het richting Samaria en verder de wereld in (hoofdstuk 8-28). Stefanus’ oproep is de final call van God aan Zijn volk. Laten we eens zien wat hier gebeurt.

Stefanus wordt voor het Sanhedrin gedaagd (het hoogste gerechtshof). Hij krijgt het woord en vertelt dan een uitzonderlijk lang verhaal over de geschiedenis van Israël. Dat had geen informatief doel. De mensen tegen wie hij sprak kende die geschiedenis al van haver tot gort. Dus waarom doet Stefanus dit? Bij een verbondsschending was het de gewoonte, ook bij omliggende volken, om de historie te herhalen van de goede inzet van de ene partij. Dat doet hij hier ook. In het begin spreekt hij als een echte profeet nog inclusief van “(…) onze vader Abraham…” en “onze vaderen…” (Handelingen 7 : 2 & 39). Maar richting het eind distantieert hij zich van de joodse leiding: “Hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, u verzet u altijd tegen de Heilige Geest; zoals uw vaderen deden, zo doet u ook. Wie van de profeten hebben uw vaderen niet vervolgd? Zelfs hebben zij hen gedood die de komst van de Rechtvaardige aankondigden, van Wie u nu verraders en moordenaars geworden bent. U, die de wet ontvangen hebt door de dienst van engelen, hebt die niet in acht genomen! (7 : 51-53). En terwijl alle oudtestamentische profeten ruimte lieten voor berouw, blijft dat hier achterwege. In tegenstelling tot alle eerdere profeten die God naar Israël had gestuurd doet Stefanus geen oproep meer tot bekering.

De reactie van het Sanhedrin laat er geen onduidelijkheid over bestaan. De leden van het Sanhedrin stoppen letterlijk de vingers in de oren en stormen op Stefanus af. Het hooggerechtshof, als belangrijkste orgaan van het nationale volk, schreeuwt het voor de allerlaatste keer uit: nee, dit willen wij niet! Duidelijker wordt het niet. Hiermee kwam een periode ten einde. God had het nationale volk Israël een bijzondere rol gegeven binnen de wereldgeschiedenis. Maar dat is nu voorbij. Let op, God wijst hier geen individuele Joodse mensen af. Sterker nog, bijna de hele eerste gemeente bestond uit Joodse mensen. Van een ‘vervanging’ is dus geen sprake. Maar de rol die Israël als natie had gekregen, sinds Mozes [Gods verbond in steen op het kruispunt van grootmachten], die is in de herfst van 34 AD definitief tot een eind gekomen.

Opmerkelijk genoeg is tijdens de steniging van Stefanus direct de sleutelpersoon voor Gods missie aan de heidenen aanwezig: Saulus. Het is de latere Paulus, die een groot deel van het Nieuwe Testament geschreven heeft. Ook Paulus, zelf een Jood, worstelde intens met deze grote omwenteling. Zou God Zijn beloften nog nakomen? En wie beschouwt God eigenlijk als ‘Zijn volk’? Is dat een kwestie van genen of zit het anders? Dit onderwerp diepen we uit in de sectie ‘de toekomst van Israël in de wereldgeschiedenis’. Maar eerst moeten we nog kijken naar de consequentie van de ingrijpende keuze van het Sanhedrin.

V. Jeruzalem en de tempel verwoest (70 AD)

Er bestaat een opmerkelijke parallel tussen de profetie van Ezechiël en Jezus’ rede over de laatste dingen (Mattheüs 24). Ezechiël was door Nebukadnezar (koning van Babel) meegenomen in 605 BC. Het was een roerige en spannende tijd. Het Joodse volk had door hun kwade praktijken al vele generaties lang Gods verbond geschonden. Het begon op een eind te lopen. De eerste Joodse elite, waaronder dus Ezechiël, was al opgepakt. De dreiging hing in de lucht dat zelfs Jeruzalem en de tempel op het spel stonden. Toch was de Joodse leiding overtuigd dat dit niet zou gebeuren. Zij waren toch Gods volk? En Jeruzalem was toch Gods stad? Daar zou nooit wat mee gebeuren. In die tijd krijgt Ezechiël visioenen. Hij ziet de troon van God die verplaatst wordt (hoofdstuk 1). Later (hoofdstuk 11) ziet hij de Shechina, de aanwezigheid van God, uit de tempel vertrekken. God had eerder (bij de Tabernakel en de tempel) Zijn aanwezigheid kenbaar gemaakt. Nu vertrekt Hij.

Wat de Joodse leiding niet begreep is dat er een conditie aan het verbond gekoppeld was. Bij de ‘huwelijkssluiting’ met Zijn volk zegt God: “Nu dan, als u nauwgezet Mijn stem gehoorzaamt en Mijn verbond in acht neemt, dan zult u uit alle volken Mijn persoonlijk eigendom zijn, want heel de aarde is van Mij” (Exodus 19 : 5). Jezelf beroepen op biologische afstamming volstaat niet. Israël schond voortdurend het verbond in de eeuwen daarna (II Kronieken 36 : 14-16). Er zit een heel opvallend element in het visioen van Ezechiël. Gods Shechina verdwijnt uit de stad en…vertrekt dan naar de berg ten oosten van de stad (Ezechiël 11 : 22-23). Dat zien we zo nog een keer terug. God heeft Zijn hand van de stad afgetrokken. En alleen daarom kon Nebukadnezar in 586 BC de stad en de tempel met de grond gelijk maken.

Deze geschiedenis zou zich later herhalen. Na de ballingschap kreeg het volk een tweede kans. De Perzische Kores laat de eerste groep Joden terugkeren en de tempel werd herbouwd. Het nieuwe gebouw was minder indrukwekkend dan de tempel van Salomo, maar toch zegt de profeet Haggai dat “(…) de heerlijkheid van dit huis groter zal zijn dan die van het eerste” (Haggai 2 : 10). Dat gebeurde door de komst van de Messias. Hij komt in de tempel, Gods eigen Zoon. Iemand groter dan Salomo (zie Mattheüs 12 : 42 / Lukas 11 : 31 / Johannes 1 : 14). Maar ondertussen had het volk zijn herkansing om een licht voor de andere volken te zijn niet vervuld. Tijdens de 490 jaar werd het wettisch, sloot het zich juist af van de andere volken en verwachtte voor zichzelf een superieure positie te midden van de andere volken, onder leiding van de Messias. De ballingschap had, net als de grote watervloed destijds, wel grote impact gehad maar het hart van de mensen was niet veranderd.

Als Jezus de tempel binnenkomt en het tempelplein schoonveegt zegt Hij diep verontwaardigd:

Mijn huis zal een huis van gebed genoemd worden; maar u hebt er een rovershol van gemaakt” (Mattheüs 21 : 13).

In de volgende hoofdstukken (21-23) geeft Jezus onderwijs in de tempel, o.a. over de vijgenboom (als beeld van het nationale Israël) die geen vrucht geeft. Hij zegt: “Daarom zeg Ik u dat het Koninkrijk van God van u weggenomen zal worden en aan een volk gegeven dat de vruchten ervan voortbrengt” (21 : 43). En als Hij dan definitief uit de tempel vertrekt spreekt Hij niet meer van ‘Mijn huis’, maar zegt Hij:

“Zie, uw huis wordt als een woestenij voor u achtergelaten.”

En opnieuw vertrekt de Shechina uit de tempel en…verblijft op de berg ten oosten van de stad (de olijfberg), precies als in het visioen van Ezechiël. Vanaf die plek voorzegt Jezus de tweede vernietiging van Jeruzalem in 70 AD. Daarbij verwijst Hij expliciet naar de profetie van Daniël (24 : 15). Hij roept Zijn volgelingen op om niet naïef te zijn, zoals de Joodse leiding destijds bij Ezechiël, door te denken dat de stad wel gespaard zou worden. Want de mensen van de Vorst (Daniël 9 : 26 / Lukas 11 : 44) hebben dit zelf over zich afgeroepen. Jezus waarschuwt Zijn mensen dus: zodra de Romeinen de grond ontheiligen met hun godensymboliek, ontvlucht dan de stad, want het zal worden verwoest. En zo is het gebeurd. Toen Cestius in 66 AD de stad naderde, maar zich daarna terugtrok, zagen de christenen hierin het teken om tijdig te vluchtten. In 70 AD, nog binnen de generatie die Jezus voorzegd had (Mattheüs 24 : 33 / Numeri 14 : 34), viel de genadeklap.

De verwoesting van Jeruzalem is, net als vele andere aspecten van Israel geschiedenis, een type. Het is een type van de voleinding van de wereld. Opnieuw, in Openbaring (door deze zelfde Jezus gegeven) wordt de oproep gedaan om een stad te ontvluchten, die op het punt van omvallen staat:

“Ga weg uit haar, Mijn volk, opdat u geen deelhebt aan haar zonden, en opdat u niet van haar plagen zult ontvangen” (Openbaring 18 : 4).

De stad Babylon is de climax van zesduizend jaar menselijk streven, in contrast met het nieuwe Jeruzalem, dat bij God vandaan zal komen. Bij de voleinding van de wereld zal men opnieuw denken dat die eigen stad onneembaar is. Maar dat zal tegenvallen. “Zij is gevallen, zij is gevallen, het grote Babylon…” (18 : 1). Het grote pact [een wereldwijd pact] stort in elkaar (18 : 9&11). God zal Zijn gemeenschap, jood en heiden, verzameld uit elk volk, stam en taal, uitredding bieden en de nieuwe wereld inluiden.  

Het historische Joodse volk is en blijft bijzonder. Zij hebben door de tijden heen Gods woord bewaard en een indrukwekkende erfenis achtergelaten. Toch is het belangrijk te zien dat de rol die zij binnen het politiek landschap kregen, 3400 jaar geleden, na de komst van de Messias veranderd is. Het Nieuwe Testament is er heel duidelijk over dat biologische afstamming geen garantie is om bij Gods gemeenschap te horen. Dat is het ook nooit geweest. Daarom is het tijd voor een reflectie op Gods beloften en een Bijbelse definitie van ‘Israël’.

VI. De toekomst van Israël in de wereldgeschiedenis

Dat er niet alleen een begin, maar ook een einde is aan de rol die het nationale volk Israël heeft gespeeld binnen Gods wereldgeschiedenis, ligt om verschillende redenen gevoelig. De onmenselijke behandeling van Joden in de geschiedenis en de terugkerende oplevingen van antisemitisme, met als absoluut dieptepunt de Tweede Wereldoorlog, wekken terecht sympathie op. Zijn het niet vaak ‘christenen’ geweest die dit op hun geweten hebben? Daarnaast spelen de beloftes uit het oude verbond een rol. Als God dingen ‘aan Israël’ heeft beloofd die nog niet zijn uitgekomen, dan heeft het volk dit nog tegoed. God kan immers niet ontrouw zijn aan Zijn eigen beloftes. De politieke ontwikkelingen rond het mandaat van de Volkenbond in 1922 en de oprichting van de staat Israël in 1948 lijken deze verwachtingen te bevestigen. Het lijkt erop dat we nu leven in de tijd dat al de oudtestamentische beloftes alsnog gaan uitkomen!

Toch ligt de zaak om een aantal redenen een stuk ingewikkelder.

  • Het ‘christendom’ dat verantwoordelijk wordt gehouden voor de terugkerende antisemitische daden uit het verleden valt (zo goed als) samen met het Vaticaan en de roomse overheersing. Het komt dus uit de koker van een antichristelijke machthebber, en heeft daarom niets te maken met echte volgelingen van Jezus. Er zijn in het verleden ook veel christenen geweest die het Joodse volk praktische hulp en bescherming hebben geboden.
  • Kun je eigenlijk wel zeggen dat de beloftes van God betrekking hebben op het letterlijke, biologische Joodse volk? Op die vraag gaan we straks dieper in.
  • Veel elementen uit de geschiedenis van het Joodse volk blijken een vooruitwijzing te zijn naar iets veel groters. Daar gaan we een aantal voorbeelden van zien. Het is belangrijk om voorbeeld en vervulling niet voor hetzelfde aan te zien.
  • Vergeet ook niet dat het Joodse volk in de periode 1400 BC - 34 AD vaak ver van God is afgedwaald, al was er altijd een rest die trouw bleef aan het verbond. Ze hebben gedurende die eeuwen talloze profeten gedood, de Messias verworpen en de vroege kerk vervolgd. Dikwijls waren de praktijken in Israël nog slechter dan bij de omliggende volken. Ook vandaag de dag is het joodse volk als zodanig alles behalve heilig. Antisemitisme is absoluut een verwerpelijke zaak, maar de verheerlijking van het Joodse volk an sich is ook ongepast.
  • Het gaat hier om de rol van het nationale volk binnen de wereldgeschiedenis en niet over individuele Joden. De jongste kerk bestond immers zo goed als volledig uit Joodse mensen (we gaan zo dieper in op de zogenaamde vervangingsleer). God houdt van Joodse mensen, net zoals Hij houdt van Hollanders, Aboriginals en Azteken.  
  • Wist je dat verschillende Joodse sleutelpersonen die betrokken waren bij de oprichting van de Joodse staat in 1948 in de top van de vrijmetselarij zaten (zoals Ben Gurion)? De vrijmetselarij is een occulte organisatie, die historische banden heeft met de katholieke jezuïetenorde [kijk voor onderbouwing bij een wereldwijd pact]. In dit geheime genootschap speelt ‘de tempel van Salomo’ een prominente rol. Dit roept op zijn minst vragen op over het karakter van deze ontwikkelingen. Is het per definitie een geschenk uit de hemel of wordt hier misschien een andere agenda uitgerold? Kan het zijn dat de kerk massaal op het verkeerde been wordt gezet, om de aandacht af te wenden van wat de antichristelijke machten doen die werkzaam zijn in de geschiedenis?

Geen vervanging

Het debat over Israël en de kerk wordt vaak geassocieerd met ‘vervangingstheologie’. Eerst was God met het biologische volk Israël onderweg, maar nu heeft ‘de kerk’ eigenhandig die voorkeursplaats ingepikt. En dat ten onrechte. Christenen zouden tot de erkenning moeten komen dat het historische Joods volk nog steeds het echte volk van de belofte is en zelf pas op de plaats maken.

Hoe moet je de relatie tussen de kerk en Israël dan wel zien? Om daar antwoord op te geven zijn er binnen de theologie ideeën ontwikkeld, die aangeduid worden als ‘dispensationalisme’ [zie ook: een grote reformatie]. Het idee is dat God door de wereldgeschiedenis heen twee gescheiden trajecten bewandelt: één met het historische volk Israël en één met de kerk. 2000 jaar geleden heeft God op de pauzeknop gedrukt voor zijn volk, om tijdelijk ruimte te scheppen voor de kerk, om vervolgens aan het eind der tijden de draad met ‘Zijn volk’ weer op te pakken. Tegen die tijd is de kerk via een ‘geheime opname’ van het wereldtoneel verdwenen en wordt Israël alsnog het politieke en godsdienstige centrum van de wereld.

De vervangingstheologie en het dispensationalisme slaan beide de plank mis. Het Nieuwe Testament is er namelijk heel duidelijk over dat God één gemeenschap heeft, die bestaat uit Jood én heiden. Aangezien de eerste kerk vrijwel geheel uit Joodse mensen bestond, zou een kunstmatige scheiding tussen Israël en de kerk direct al tot problemen leiden. Wat is dan bijvoorbeeld Gods plan voor christelijke Joden? Het idee dat God twee totaal verschillende gemeenschappen zou verzamelen is in conflict met de hele Bijbel. Er is één gemeenschap en één toekomst waarin iedereen en alles samenkomt. Dit komt onder meer tot uiting in uiteenlopende symbolen. Er is maar…

…één kudde. Jezus zei: “Ik heb nog andere schapen, die niet van deze schaapskooi zijn [d.w.z. niet tot het Joodse volk behoren]; ook die moet ik binnenbrengen, en zij zullen Mijn stem horen het zal worden één kudde en één Herder” (Johannes 10 : 16).  
…één boom. Paulus spreekt in de brief aan de Romeinen (9-11) over een boom die symbool staat voor het echte Israël van God. Deze boom bestaat uit natuurlijke takken (Joodse mensen die in Jezus geloven) en wilde taken (heidenen die in Jezus geloven). Biologische Joden die Jezus afwijzen worden van de boom afgehaald en heidense mensen die Jezus afwijzen worden er niet op geënt. Het is één boom.
…één lichaam: “Ook wij allen immers zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij dat wij Joden zijn, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen…” I Korinthe 12 : 13. En ook: (…) dat de heidenen mede-erfgenamen zijn en tot hetzelfde lichaam behoren en mededeelgenoten zijn van Zijn belofte in Christus…” (Efeze 3 : 6).
…één tempel: “Zo bent u dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus Zelf de hoeksteen is, en op Wie het hele gebouw, goed samengevoegd, verrijst tot een heilige tempel in de Heere, op Wie ook u mede gebouwd wordt tot een woning van God, in de Geest” (Efeze 2 : 19-22)
…één bruid: “Mannen, heb uw eigen vrouw lief, zoals ook Christus de gemeente liefgehad heeft en Zich voor haar heeft overgegeven…” (Efeze 5 : 27, zie ook II Korinthe 11 : 2 en Openbaring 22 : 17). Of zou je willen zeggen dat Christus twee vrouwen heeft?

Dispensationalisme en het daarbij horende futurisme (God pakt in de toekomst Zijn oude plan met het biologische Israël op) passen niet op de Bijbel. Ironisch genoeg bevat deze theologie zelfs elementen die juist anti-Joods zijn. Zo zou het Joodse volk, na de vermeende ‘opname’ van de kerk, terechtkomen in ‘de grote verdrukking’. Heeft het Joodse volk in de loop der tijden niet al genoeg geleden onder de tirannie van de (middeleeuwse) katholieke kerk? Moeten zij dan ook nog de ‘grote verdrukking’ door, terwijl de gemeente van Jezus veilig in de hemel zit? Het is een on-Bijbels, inconsistent en onhoudbaar idee, dat destijds op de markt is gebracht door jezuïtische theologen die de reformatie om zeep wilden helpen [zie: 1260 V-dominantie].

Een belangrijke definitie

Maar toch, wat moet je er dan mee dat God dingen aan Zijn volk heeft beloofd? God zal toch wel trouw blijven aan Zijn belofte? Niet alles wat beloofd is in het Oude Testament, zoals de komst van een tijd waarin Jeruzalem het politieke centrum van de wereld wordt, is nog uitgekomen. Dus het biologische en nationale Joodse volk heeft nog iets tegoed. Dat is in elk geval de redenering binnen veel hedendaagse protestants-evangelische theologie. Toch roept dat vragen op. Want biedt Gods belofte automatische garantie op basis van biologische afkomst? Wordt dat soort automatisme niet juist fel van de hand gewezen door vrijwel elke oudtestamentische profeet?

Opvallend is de conditie die God aan de verbondssluiting met Israël koppelt [Gods verbond in steen op het kruispunt van grootmachten]:

“Nu dan, als u nauwgezet Mijn stem gehoorzaamt en Mijn verbond in acht neemt, dan zult u uit alle volken Mijn persoonlijke eigendom zijn, want heel de aarde is van Mij” (Exodus 19 : 5).

Er zit dus een conditie aan de belofte. Die conditie wordt later herhaald in de samenvatting van de ‘zegen’ en de ‘vloek’ in het Bijbelboek Deuteronomium (28-30). Dit kleine woordje ‘als’ heeft een grote impact. Het betekent dat het verbond verbroken kan worden, als Israël zich er niet aan houdt. Uit talloze delen van de Tenach, onder andere in Hosea, komt naar voren dat het volk de huwelijkstrouw verbroken heeft. De belofte van God blijft in dat geval niet zomaar ‘automatisch’ staan.

Maar daarnaast is er een nog veel fundamentelere vraag te stellen. Want wie beschouwt God eigenlijk als ‘Zijn volk’? Aan wie belooft Hij om trouw te zijn? Dat is precies de vraag waar de grote apostel Paulus, zelf een Jood, van wakker lag. Hij ervaarde dagelijks dat zijn volksgenoten Gods evangelie afwezen. We zullen zijn antwoord stap voor stap bekijken, tot aan de climax van Paulus’ conclusie in de beroemde Romeinenbrief (hoofdstuk 9-11).

De apostel Paulus was zelf in zijn vroege jaren een fanatiek voorvechter geweest van het judaïsme. De Joodse geschiedenis, de letterlijke tempel, de religieuze praktijken en politieke instituties, de rituelen en symbolen waren heilig voor hem. Hij vocht met hand en tand om die erfenis te verdedigen tegenover die ergerlijke volgelingen van Jezus, die hij als bedreiging voor het jodendom zag. Deze waardering voor zijn biologische en religieuze achtergrond veranderde ingrijpend, door zijn ontmoeting met de Messias. Hij schrijft hier in zijn brieven regelmatig over. Zo zegt hij tegen de gemeente in Filippi:

“Want wij zijn de besnijdenis (de besnijdenis was een fysiek teken van het Joodse volk!), wij die God in de Geest dienen en in Christus Jezus roemen en niet op het vlees vertrouwen. Hoewel ik reden heb om op ook op het vlees te vertrouwen.”

Paulus legt uit wat hij met de uitdrukking ‘op het vlees vertrouwen’ bedoelt.

“(…) als iemand anders denkt te kunnen vertrouwen op het vlees, ik nog meer: besneden op de achtste dag, uit het geslacht van Israël, van de stam Benjamin, een Hebreeër uit de Hebreeën, wat de wet betreft een Farizeeër, wat ijver betreft een vervolger van de gemeente, wat de rechtvaardigheid betreft die in de wet is, onberispelijk. Maar wat voor mij winst was, dat heb ik om Christus’ wil als schade beschouwd…” (Filippenzen 3 : 3-6).

Eerst lag zijn focus volledig op de bescherming van het jodendom, de eigen politiek, de tempeldienst en de Joodse gewoonten. Maar Jezus opende zijn ogen voor Gods Koninkrijk, waardoor alles in een ander licht kwam te staan. Tijdens zijn verdediging in de rechtszaal van Agrippa, geeft Paulus aan dat zijn kijk op de betekenis van het Oude Testament grondig is herzien sinds zijn ontmoeting met Jezus:

“(…) maar door de hulp die ik van God gekregen heb, sta ik tot op deze dag als een getuige tegenover klein en groot, en zeg ik niets anders dan wat de Profeten en Mozes gezegd hebben dat er gebeuren zou, namelijk dat de Christus moest lijden en dat Hij, als Eerste uit de opstanding van de doden, een licht zou aankondigen aan dit volk en de heidenen” (Handelingen 26 : 22-23).

Afkomst doet er voor Paulus niet meer toe, alleen of je met Christus verbonden bent. Paulus verzon daarmee niks nieuws. Uit talloze uitspraken van de profeten en van Jezus Zelf wordt duidelijk dat niemand zich kan beroemen op zijn eigen afkomst of prestaties. Ook het Joodse volk niet. Dat roept wel een lastige vraag op. Want stel dat er Joodse mensen zijn die zich bewust van God afkeren en zichzelf daardoor buiten Gods grote gemeenschap plaatsen, moet je dan concluderen dat God Zijn belofte ‘aan Israël’ heeft verbroken? Er zijn dan Joden die geen deel hebben aan de belofte.

Het antwoord van Paulus is even eenvoudig als diepzinnig. Voor God wordt ‘Israël’ niet gedefinieerd op basis van een genetische geslachtslijn, maar op basis van de belofte. Voor God ben je geen Jood als je dat van geboorte bent, maar als je bij Jezus hoort. De gelovige Jood en de gelovige heiden vormen samen het ene Israël van God. Aan deze gemeenschap zal God altijd trouw blijven. Samen zijn zij de erfgenamen van de belofte. In onomwonden taal maakt Paulus het keer op keer duidelijk:

“Want niet híj is Jood die het in het openbaar is, en niet dát is besnijdenis die in het openbaar in het vlees plaatsvindt, maar híj is Jood die het in het verborgene is, en dát is besnijdenis, die van het hart is, naar de geest, niet naar de letter” (Romeinen 2 : 28-29).
“Ik zeg dit niet alsof het Woord van God [d.i. de belofte] vervallen is, want niet allen die uit Israël voortgekomen zijn, zijn Israël. Ook niet omdat zij Abrahams nageslacht zijn, zijn zij allen kinderen. Maar: Alleen dat van Izak zal uw nageslacht genoemd worden. Dat is: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen van God, maar de kinderen van de belofte worden als nageslacht gerekend” (Romeinen 9 : 6-8).
“(…) want u bent allen kinderen van God door het geloof in Christus Jezus. Want u allen die in Christus gedoopt bent, hebt zich met Christus bekleed. Daarbij is het niet van belang dat men Jood is of Griek; daarbij is het niet van belang dat men slaaf is of vrije: daarbij is het niet van belang dat men man is of vrouw; want allen bent u één in Christus Jezus. En als u van Christus bent, dan bent u Abrahams nageslacht en overeenkomstig de belofte erfgenamen” (Galaten 3 : 26-29).
“Lieg niet tegen elkaar, aangezien u de oude mens met zijn daden uitgetrokken hebt, en de nieuwe mens aangetrokken hebt, die vernieuwd wordt tot kennis, overeenkomstig het beeld van Hem Die hem geschapen heeft. Daarbij is niet Griek en Jood van belang, besnedene en onbesnedene, barbaar en Scyth, slaaf en vrije, maar Christus is alles en in allen” (Kolossenzen 3 : 9-11).

Jezus zelf neemt ook exact deze positie in, wanneer Hij in confrontatie met Joodse leiders zegt:

“(…) als u Abrahams kinderen was, zou u de werken van Abraham doen” (Johannes 8 : 39).

Jezus koos trouwens precies 12 leerlingen uit, om duidelijk te maken dat wat Hij deed de voortzetting was van de 12 stammen van Israël. Gaaf hè, jij kunt dus ook een ‘volksgenoot’ en ‘geloofsgenoot’ van Abraham zijn!

Heel Israël gered

Dat Jood en heiden samen de ene gemeenschap van Christus vormen mag dan duidelijk zijn, maar het is nog wel de vraag op welke manier. De dispensatieleer geeft zich niet zo snel gewonnen. Aan het eind van Romeinen 11, de brief waarin Paulus dit issue het meest uitgebreid bespreekt, staat zijn beroemde stelling:

“…en zo zal heel Israël worden gered” (11:26).

Heel Israël zal worden gered. Maar hoe? Volgens de dispensatietheorie heeft Paulus een geheim ontdekt (11 : 25), namelijk dat God een periode ‘ingelast’ heeft in de wereldgeschiedenis. Er is een verharding opgetreden onder het Joodse volk waardoor de gelegenheid is ontstaan om het evangelie naar de heidenen te brengen. We leven nu in het tijdperk van de kerk, maar aan het eind der tijden zal God de draad met het biologische Joodse volk weer oppakken. Op dat moment zal alsnog ‘heel Israël’ behouden worden.

Maar is dat inderdaad wat Paulus zegt? Als je er even op doordenkt levert dat scenario namelijk grote theologische problemen op. Wat bedoel je concreet met ‘heel Israël’? Zijn dat de Joden die toevallig op dat moment, aan het eind der tijden, leven? Hoe kun je dat met goed fatsoen ‘heel Israël’ noemen? Wat doe je dan met alle voorgaande generaties? Of moet je toch weer alle biologische Joden uit de geschiedenis erbij rekenen, wat duidelijk tegen de Schrift ingaat, die namelijk stelt dat biologische afkomst geen garanties biedt (bijv. Romeinen 11:21)? En zelfs als je op biologische gronden zou willen redeneren, hoe bepaal je dan wat ‘zuiver’ genetische joden zijn en wanneer er sprake is van een mix of grens? Als je daar concreet over doordenkt loop je al snel vast. Paulus bedoelt iets anders.

Het geheimenis waar Paulus over spreekt is niet dat er een periode is ‘ingelast’ om plaats te maken voor de kerk. Het geheimenis is juist dat de heidenen erbij moeten komen, omdat zonder hen ‘Gods Israël’ niet compleet is! Het is dus een herdefinitie wie voor God bij Israël horen:

“(…) en als u van Christus bent, dan bent u Abrahams nageslacht en overeenkomstig de belofte erfgenamen” (Galaten 3 : 26-29).

Je biologische afkomst doet er voor God niet toe, maar of je leeft volgens de belofte. De boomstam waarop de heidenen geënt worden is dan ook niet het biologische Joodse volk, zoals wel eens gezegd wordt. Want biologische joden die het evangelie niet aannemen, worden eraf gehaald. De boom is het Joodse volk van de belofte, d.w.z. alle Joden die leven vanuit geloof (Romeinen 11 : 20). De boom is geen mengelmoes van genen en geloof. Het is een geloofsboom. Daarom zegt Paulus in zijn conclusie niet ‘..dan zal heel Israel behouden worden’, maar ‘...zo zal heel Israël behouden worden’ (Romeinen 11 : 26). Namelijk door deze twee samen te voegen. Samen vormen de gelovige Joden en de gelovige heidenen het ene ‘Israël’ van God.

Geestelijke opleving

Wel had Paulus duidelijk hoop op een geestelijke opleving onder zijn volksgenoten. Gods rol voor het Joodse nationale volk mag dan zijn uitgespeeld, maar dat betekende zeker niet dat God Joodse mensen uit het oog had verloren. Zij zijn naar de mens gesproken nog steeds de erfgenamen van een lange en rijke geschiedenis:

“Zij zijn immers Israëlieten; voor hen geldt de aanneming tot kinderen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften. Tot hen behoren de vaderen, en uit hen is, wat het vlees betreft, de Christus voortgekomen, Die God is, boven alles, te prijzen tot in eeuwigheid” (Romeinen 9:4-5).

Paulus zegt eigenlijk: het ligt zo dichtbij voor ze. Joodse mensen hebben eigenlijk een enorme voorsprong. Ze kennen de Schriften en de geschiedenis van God (al is dat vaak nog bedekt). Wellicht is dat ook de reden waarom zij voor Gods tegenstander als een risico worden beschouwd en zo vaak onderdrukt en vervolg zijn. Het is dan ook extra bijzonder als Joodse mensen hun Messias leren kennen. Als je luistert naar hun getuigenissen, dan ervaar je een diepgang en doorleving zoals je die zelden tegenkomt. De Joodse organisatie One-for-Israel heeft er tientallen gedeeld via YouTube. Ik zou zeggen: kijk en luister er naar!

God blijft altijd trouw

“Onberouwelijk zijn de genadegaven en de roeping door God (Romeinen 11 : 29).

De vraag was alleen hoe God trouw kon blijven aan Zijn historische volk. Wat Paulus uitlegt is dat God eerst Zijn handen van het nationale volk moest aftrekken. Het oude verbond was immers talloze malen geschonden. De scheiding was definitief na de afwijzing van de Messias en de verwerping van de allerlaatste profeet Stefanus. Maar juist door afstand te nemen ontstond opnieuw ruimte om de Joden Zijn ontferming te tonen. Nu niet meer als nationaal volk, zoals dat in het verleden steeds gebeurde, maar op dezelfde manier zoals God ook met de heidenen omgaat:

“Want God heeft hen allen opgesloten in ongehoorzaamheid, om zich over hen allen te ontfermen” (Romeinen 11 : 32).

De belofte 2.0

Maar sommige beloften uit het oude verbond lijken nog open te staan. Zo spreekt Ezechiël in detail over een nieuwe tempel, is er zicht op dat alle joodse mensen terugkeren naar Israël en dat Jeruzalem het politieke centrum van de wereld gaat worden. Het mag zo zijn dat ‘Gods volk’ bestaat uit jood en heiden, maar moeten deze beloften aan de historische, biologische lijn van Izak niet alsnog worden ingelost?

Misschien dat een fictief voorbeeld helpt. Stel er is een man, Mark, die van plan is om wat goeds te doen voor zijn naasten. Hij wil graag in een arme regio een medische hulppost bouwen en twintig mensen personeel aannemen. Maar daar is geld voor nodig. Hij gaat in gesprek met een investeerder. Mark legt zijn plan uit en laat merken dat hij er echt voor wil gaan. Op basis van het goed doordachte ontwerp en de belofte van Mark om zich voor honderd procent in te zetten voor dit mooie project gaat de investeerder akkoord.

Zo’n drie jaar later komt de investeerder langs. Hij wil ter plekke bekijken wat er van geworden is. Is het Mark gelukt? Tot zijn verbazing ziet hij geen medische hulppost en ook geen twintig man personeel. Hij ziet veel meer. Er staat een volledig ziekenhuis en na telling blijken er maar liefst zo’n 200 mensen rond te lopen. Onder een kop koffie praten ze bij. Wat is er gebeurd?

Mark legt uit dat zijn idee zoveel enthousiasme losmaakte, dat de oorspronkelijke plannen al snel uitgebreid werden. Van alle kanten kwamen artsen, studenten en vrijwilligers langs die zich aansloten. Ook bleek Mark erfgenaam te zijn van een schatrijke oudtante. Dat geld had hij kunnen gebruiken om een volledig nieuw ziekenhuis van de grond te krijgen. Onder de indruk van alles wat hij heeft gezien, vertrekt de investeerder weer terug naar huis. Wat denk je? Zal hij zijn inleg terugeisen? Mark heeft immers strikt genomen zijn belofte niet waargemaakt – er staat geen medische hulppost. Of schrijft hij met een glimlach een tweede check uit?

Zo is het ook in Gods koninkrijk. God bouwt nu aan een wereldwijde tempel, zijn universele gemeenschap. Hij redt niet slechts een volk, maar heel de mensheid. Jezus brengt niet één groep mensen naar een bepaald land, maar verzamelt al Zijn mensen bij elkaar, van over de hele wereld. Hij geeft ze geen stukje grond, maar heel de aarde. Er komt geen aanbouw bij de historische stad Jeruzalem, maar er daalt een hemels Jeruzalem neer, door God Zelf gebouwd. In Gods verbond 2.0 zijn alle beloften opgenomen, maar dan wel op wereldschaal.

"Immers, zovele beloften van God als er zijn, die zijn in Hem ja en in Hem amen, tot verheerlijking van God door ons". II Kor 1 : 20.

Een schaduw van wat komt

God blijft niet alleen trouw aan Zijn beloften, maar Hij doet nog veel meer dan dat! De oudtestamentische beloften zijn opgerekt tot wereldschaal. Wat in het oude verbond ‘voor Israël’ gold, als voorafschaduwing, geldt voor iedereen, Jood én heiden. God verzamelt door de geschiedenis heen één gemeenschap met wie Hij in één gezamenlijke toekomst voor altijd wil samenleven. Aan die gemeenschap blijft Hij altijd trouw. Het slotakkoord van Paulus reflectie is dan ook:

“…omdat uit Hem en door Hem en tot hem alle dingen zijn” (Romeinen 11 : 36).

Geen wonder dat Paulus zijn beschrijving laat over gaan in een lofzang op God. Dwars door de wirwar van de menselijke geschiedenis gaat God onveranderd door met Zijn weg en bereikt Zijn doel en zelfs veel meer dan dat. Daar word je stil van.

Omdat de beloftes via de Messias opgerekt zijn tot wereldschaal wordt duidelijk dat elementen uit de geschiedenis van het historische Israël een vooruitwijzing zijn geweest, naar iets dat nog veel groter is. Als afsluiting van deze ‘490 jaar’ tegel stippen we daar een paar dingen van aan.

  • De offerdienst speelde een centrale rol in de Joodse geschiedenis. Dit was een vooruitwijzing naar het grote, universum omvattende offer van de Messias. God Zelf die door Zijn Zoon de kosten op zich neemt en zo de basis legt voor een eeuwige toekomst. De brief aan de Hebreeën beschrijft dit in detail.
  • De priesters functioneerden als bemiddelaars tussen het volk en God. Maar nu is iedereen die bij Christus hoort een priester. Let op de verbondstaal die Petrus gebruikt: “Maar u bent een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilig volk, een volk dat God Zich tot Zijn eigendom maakte; opdat u de deugden zou verkondigen van Hem Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht, u, die voorheen geen volk was, maar nu Gods volk bent; u, die zonder ontferming was, maar nu in ontferming aangenomen bent” (I Petrus 2 : 9-10). Je mag de koppeling zijn naar de mensen in je omgeving die God nog niet kennen!  
  • Abraham kreeg de belofte dat hij ‘in het land’ zou mogen wonen. Dat land speelt een grote rol in de belofte van God. Maar wees dat echt alleen op die kleine strook grond aan de middellandse zee? Nee, het land Kanaän was een voorafschaduwing van de hele aarde: “(…) want niet door de wet is de belofte aan Abraham of zijn nageslacht gedaan dat hij een erfgenaam van de wereld zou zijn, maar door de gerechtigheid van het geloof” (Romeinen 4:13). Jezus zei hetzelfde: “de zachtmoedigen zullen de aarde beërven” (Mattheüs 5 : 5. Zie ook [de vernieuwde aarde]). Dit maakt de vervulling van de belofte niet kleiner, maar veel groter!
  • De tempel was altijd de zichtbare plek waar God onder Zijn mensen woonde. Maar de profeten van het Oude Testament zetten er al kanttekeningen bij. Denk je echt dat God een huis van steen nodig heeft, gemaakt met mensenhanden? Salomo zegt het zelf al bij de inwijding van zijn indrukwekkende tempelcomplex: “(…) de allerhoogste hemel, kan U niet bevatten, hoeveel te min dit huis dat ik gebouwd heb!” (II Kronieken 6:18). Jezus is later in gesprek met een Samaritaanse vrouw, die Hem vraagt op welke fysieke plek men God zou moeten aanbidden. Jezus maakt het duidelijk: “Vrouw, geloof Mij, de tijd komt dat u niet op deze berg, en ook niet in Jeruzalem de Vader zult aanbidden. U aanbidt wat u niet weet; wij aanbidden wat wij weten, want de zaligheid is uit de Joden. Maar de tijd komt en is er nu, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid, want de Vader zoekt wie Hem zo aanbidden” (Johannes 4 : 19-26). Wist je dat Paulus het woord ‘tempel’ nooit gebruikt om een fysieke tempel aan te wijzen? Het gaat in het Nieuwe Testament altijd om de bouw van Gods grote gemeenschap: “Want door Hem hebben wij beide [Jood en heiden] door één Geest de toegang tot de Vader. Zo bent u dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus Zelf de hoeksteen is, en op Wie het hele gebouw, goed samengevoegd, verrijst tot een heilige tempel in de Heere, op Wie ook u mede gebouwd wordt tot een woning van God, in de Geest” (Efeze 2 : 18-22). Wie wacht op een letterlijke, nieuwe tempel in Jeruzalem, die doet een stap terug naar het voorbeeld en mist dus de werkelijke betekenis ervan: God wil onder Zijn volk wonen.
  • Babel was in de geschiedenis van Israël een letterlijke vijand. In het boek Openbaring staat Babylon symbool voor de antigoddelijke macht in de eindstrijd. Het historische rijk van Babel is natuurlijk al lang verleden tijd. Hoe wordt deze strijd tegen Babylon dan gestreden? Met bommen en tanks in het Midden-Oosten? Dan haal je de voorafschaduwing en de realiteit door elkaar. Als het Babylon van de eindstrijd geestelijk bedoeld is, dan is ook het Israël van God, dat met dit Babylon in conflict is, geestelijk bedoeld. Anders vergelijk je appels met peren. Om met geestelijke ogen naar het wereldtoneel te kijken heb je niet zoveel aan analyses van de politieke onrust in het Midden-Oosten. Dat kon nog wel eens een grote bliksemafleider zijn. Waar ligt dan wel het epicentrum? Kijk onder [het laatste conflict].
  • De stad Jeruzalem was enorm belangrijk in de situatie van het oude Israël. Tot op de dag van vandaag is er veel om deze stad te doen. Maar is het deze historische stad zoals wij die kennen, eventueel in een ge-upgrade versie, waar de aardvaders naar uitkeken? Nee. Hebreeën zegt: “Want hij [Abraham] verwachte de stad die fundamenten heeft, waarvan God de Bouwer en Ontwerper is” (Hebreeën 11 : 10).

God zal alle beloften van het oude verbond vervullen. Maar Hij doet dat op een manier die veel grootser en omvattender is dan iemand ooit had kunnen bedenken!